N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Edison Ouevreprijs Jazz De vermaarde – haast bezeten kan hij drummen – jazzmuzikant Han Bennink (81) kreeg maandagavond de Edison Oeuvreprijs Jazz uitgereikt. Stoppen is voor hem ondenkbaar.
Vroeger vloog jazzdrummer Han Bennink (81) er altijd als een gek in. Was hij een wildeman met rondvliegende en versplinterde drumsticks op potten, pannen en tig extra percussie-instrumenten. Dat bracht hij zo’n twintig jaar terug tot één trommel, enkel de snaredrum. Eenvoud, om rijker en inventief te kunnen spelen was de conclusie.
En de avant-gardedrummer haalde er, in het vuur van zijn solo’s, toch van alles bij. Zijn schoenen, met de hak op de drumvellen. Drumsolo’s op de grond, ratelen langs een trapje, in de weer met een willekeurige sierplant, tot en met gortdroge ploks op zijn wangen. Haast bezeten en puur intuïtief kon, en kán nog steeds, in Benninks ritmische gekte alles.
Maandag kreeg Han Bennink, naast oerdrummer ook grafisch ontwerper van albumhoezen en jutter die alles wat hij vindt hergebruikt, de Edison Jazz Oeuvreprijs. Geen verrassing voor hem. Niet voor niets was hij met vriendin, hond, pet en paarse stropdas uit Drenthe afgereisd naar het feestdiner in het AFAS Theater in Leusden. Nadat hij daar meteen even had geïnformeerd wie dat Edison-beeldje had gemaakt en goh, het was zwaarder dan hij dacht zeg, kon hij toch wel reageren als een winnaar: verraste blik, zijn hand voor zijn mond.
Bennink benadert muziek nog altijd met kinderlijk enthousiasme, zegt het juryrapport. „Zijn unieke speelwijze in combinatie met zijn even unieke podiumpresentatie heeft Bennink een lange loopbaan opgeleverd die rijk is aan avontuurlijke ontmoetingen.”
Ach, wuift Han Bennink weg, popiejopie heeft hij „van zijn leven nooit” willen zijn. Dat was het doel van de dwarse avant-gardejazzbeweging die in de jaren zestig het Nederlandse bebop-establishment omkegelde ook bepaald niet. Met pianist Misha Mengelberg en saxofonist Willem Breuker rekende Bennink af met gepolijste jazz.
En nog steeds heeft hij een broertje dood aan alles wat voorspelbaar is. „Ik hoor wel eens wat op festivals”, knikt hij. „Maar het is niet speels genoeg. De jazz heeft meer dwarsliggers nodig. Onkruid! Ik mis het dat de mensen niet weten wat ze overkomt, zoals het Breuker-kabaal vroeger op het Loosdrechtse Jazz Concours.”
De jazz van vandaag is vaak heel harmonieus.
„Als een mooi gepoetste Amerikaanse auto op zaterdagmiddag. En dan iedere keer weer op hetzelfde uitkomen. Je moet af en toe de knuppel goed in het hoenderhok pleuren. En het heel moeilijk voor jezelf maken. It’s a long way to Tipperary, zeg ik altijd… Met die hit ben ik als oorlogskind geboren.”
Maar waarom moet dat dan?
„Dat moet van mij, schat. Een dwangneuroot ben ik. Ik houd van dwars. Maar in mijn eigen huis durf ik bijna niemand binnen te laten. Daar moeten de potloden à la Piet Mondriaan liggen. En goed geslepen zijn.”
Ik bezocht u eens in De Rijp en verbaasde me over uw strak georganiseerde woning, haast een museum.
„O ja. Nou daar ben ik uit huis gezet, de huur werd te hoog. De verhuizing zes jaar terug was een hele operatie. O, zo’n overtocht hoop ik nooit meer mee te maken! Ik had drie opslagruimtes met beeldend werk. Hier in Hoogersmilde wonen mijn vriendin Annemiek en ik op twee kavels bosgrond met, laten we zeggen, drie vakantiehuisjes. Een ervan is mijn toonzaal, ik verzamel al vanaf mijn zestiende etnografica en dinky toys, en weet ik veel. Ik ben ook een groot liefhebber van Dada en de Fluxus-stroming. Nou en mijn drums staan daar ook.
„Hier tussen die prachtige bomen voelt het goed. Ben ik even geworteld hier! Het is alleen een beetje ver reizen.”
Je moet af en toe de knuppel goed in het hoenderhok pleuren. En het heel moeilijk voor jezelf maken
Ik herinner me veel etsen van stormvogels, hazen en roadrunners. En creaties met van die oude drumstokjes aan touwtjes?
„Jazeker. En oude drumvellen. Die hergebruik ik weer. Zo’n klein snaredrum krijgt wel duizenden roffels. Soms ontstaat er dan een gat. Dan steek ik er een veiligheidsspeld door, met een gele stip om het quasi weer aan elkaar te plakken. En dan hang ik het aan de muur.
„Oude drumstokjes! Ook leuk! Die zet ik soms op water in een flesje met Drenths drinkwater. Dat wordt dan heel goor. En daarin ontwikkelt zich van alles, als dieren op sterk water. En dat flesje zet ik dan gewoon keurig in zo’n kistje, zoals dit. Interessant verschil ook met Loenens drinkwater.”
Hoe vindt u deze jazzprijs eigenlijk?
„Ik ben natuurlijk een beetje getraind in Edisons krijgen. Toen in 2006 met pianist Michiel Borstlap en bassist Ernst Glerum voor onze Monk-plaat. Die prijs gaven we aan Cor Boonstra, de plaat was bij hem in Antwerpen opgenomen. Ook won ik de Instant Composer Pool-box met 52 ICP-albums. Die hoesjes heb ik trouwens allemaal ontworpen.”
Maar nu wordt uw hele oeuvre geëerd. Ook uw betekenis voor jongere muzikanten.
„Het klinkt altijd een beetje zo van: laten we die bejaarde man maar een oeuvreprijs geven. Dat heeft hij nu toch wel verdiend. Nu ja, dan ben je ook altijd nog afhankelijk van wie er in de jury zit natuurlijk. Dus het is toch wel prachtig.
„Ik won eens de Wessel Ilcken Jazzprijs [nu Boy Edgar Prijs], een plastiek van Jan Wolkers. Op mijn woonboot hing ik die een jaar aan een touwtje in de Vecht. Er kwam mooi patina op. De Max Reneman-prijs voor mijn kunst, een wandelend eitje met een hoed op, begroef ik in de tuin. En ook de North Sea Jazz-prijs kwam onder de ligusterhaag. Maar ik zal beloven dat niet met deze prijs te doen.”
Hoe gaat het verder met u?
„Jaaa, nou eigenlijk ontzettend goed. Gelijk afkloppen. Al heb ik dit jaar wel weer dierbaren verloren. Je moet een beetje mazzel hebben in het leven en dat heb ik zelf schijnbaar.”
En het drummen?
„Beter en beter natuurlijk, hoe langer ik leef. Mijn drummen is als een verknipte collage van Kurt Schwitters. Een stukje tango om te laten horen dat je dat kan. Een stukje rock en dan roep je, ‘oh sorry, verkeerde festival!’. Je laat tien of twintig paar stokken vallen en je maakt het geluid van een dronken Noorse matroos. Er zijn zoveel mogelijkheden. Maar ja, we leven wel erg in een TikTok-gebeuren. Daar ben ik geen fan van. Geef mij maar piepknor, de jazzimprovisatie waar Nederland goed mee op de kaart stond. Zeker het ICP-orkest.”
U bent bekend komen te staan als iemand die overal ritmes uit krijgt.
„Het grote kind dat op alles zit te drummen.”
Het is bij u altijd zo goed te zien hoe de vonk van de improvisatie vlamvat.
„Dat is keihard werken. Zeker met andere mensen. In duo spelen is een soort tafeltenniswedstrijd. Met z’n drieën wordt het al gecompliceerd. Ik verkeer de laatste tijd in de gelukkige omstandigheid dat ik mijn speelpartners zelf kan kiezen. Dus ik speel met die hartstikke, goede jongens als Joris Roelofs, Ben van Gelder en Reinier Baas. Maar er zitten ook concerten bij dat je denkt: het blijft toch een beetje kiezen trekken.”
Hoe voelt u zich tijdens het spelen?
„Soms niet prettig. Frustrerend als het niet loopt. Met drums ga je lekker hard spelen als je er de pest in hebt. Toen ik vroeger met Pim Jacob en Rita Reys speelde, kon Rita klagen: te wild. Ik heb de naam dat ik lekker aanwezig ben.
„Meestal zit een gig al drie dagen van tevoren in mijn hoofd. En ik kom mijn hele leven al twee uur te vroeg bij een concert. Ik hou niet van laat, ook niet van late optredens. Ik maak me zeer druk van tevoren.”
Wat kan misgaan?
„Tegenwerking. Wanbegrip. Je voelt elkaar niet. Klinkt vaag, maar zo gaat het wel.”
Er zit zoveel emotie in de muziek voor u, u gaat er met het hele lichaam in.
„Ik ben echt supergespannen ja, dat kun je zien. Maar ook in trance. En een fout kan ook wel iets heel leuks opleveren.”
U hebt voor uw muziek veel gereisd. Maar nooit graag toch?
„Ik was overal, maar ik ben snel in paniek en zie veel beren op de weg. De wereld is digitaal en ik ben de grootste digibeet. Maar afgelopen weekend speelde ik met mijn vriend, gitarist Terry Ex, in Bremen. En ik was pas lang in Zwitserland. Liever beschouw ik mijzelf als die Rotterdamse schrijver Bob den Uyl die op zijn racefiets met opgerolde broek even ging kijken hoe het in Diksmuiden was. In de buurt, kalm aan.”
Ik mis het dat de mensen niet weten wat ze overkomt
Voelt u soms de hoge verwachting van het publiek? De hoop dat u ‘gek’ gaat doen?
„O, maar onlangs in een kasteel aan de Bodensee las ik ze gewoon de les. Kijk, ik speel wat ik te spelen heb. Maar het publiek reageerde als een mak schaap. Gaan ze toch zitten vragen om een ‘zugabe’ – een toegift. Dan word ik niet goed joh. Wat nou, zugabe, zei ik. Jullie gedragen je, en toen was de boot aan, als het publiek van schlagerzanger Heino. Een van mijn favorieten trouwens. Toen waren ze boos.
„In Berlijn ga ik een soloconcert doen. Je zou zeggen, dat gaat die Bennink dan wel indelen. Neemt-ie dan een houten kistje mee, waarin een pas gesloopte xylofoon zit, die hij leegstort om te kijken hoe die dingen vallen? Het kan! En je vindt soms leuke merkwaardige decorstukken achter een podium, zeker in Italië, in oude theaters.”
Studeert u nog veel?
„Ik leg het kussentje van onze hond Hansje op mijn knieën en ga zitten drummen. Dan kijk ik urenlang wielrennen. Het ritme in mijn benen en mijn mind bij renner Mathieu van der Poel.”
Welk muziekstuk heeft een speciale betekenis?
„Sinds een tijdje besluit ik mijn concerten zingend: ‘De Sprong O Romantiek der Hazen’. Een klassieker natuurlijk, van Misha Mengelberg. Ha nee, dat dénk je! Gejat van Thelonious Monks ‘There’s Danger in Your Eyes, Cherie’. Misha’s poëtische tekst erin is geweldig.”
Is stoppen überhaupt denkbaar?
„Nee zeg. Ik ga niet achter de geraniums zitten. En ook niet… ik zeg het toch maar zo… met mijn pik in de pindakaas zitten in Midden-Drenthe. Dóór, totdat het gênant wordt. Bij Elvin Jones moest uiteindelijk zijn vrouw het drumstel stemmen. Houd op. Als het niet meer gaat, zijn we klaar.”